Dolores Dolly Poppedijn – Thomas Olde Heuvelt

Dit boekje (2019; 88 p.) is uitgegeven ter gelegenheid van de Spannende Boeken Weken (een fenomeen dat tegenwoordig blijkbaar Thrillerweken heet) van 2019. Een soort spannende tegenhanger van het boekenweekgeschenk dus waarschijnlijk.
Maar helaas is dit boekje niet echt spannend.

Het gaat over een vrouw die kennelijk haar baby verloren heeft – misschien zelfs door eigen schuld of nalaten (tijdens het baden), maar helemaal duidelijk wordt dat niet. Wel is duidelijk dat de vrouw wezenloos gefrustreerd is door het verlies van haar kindje, en dat dat meebrengt dat ze zich inbeeldt dat haar kind herleeft. Eerst ziet ze het kind in een van haar eigen poppen, daarna in de ‘echt menselijk’ gemaakte pop die haar man haar cadeau doet (maar die een jongetje is), en daarna…

Tja, hoe dat precies zit weet ik eigenlijk niet. Wel weet ik dat ik het verhaal maar matig boeiend vond. Het onderwerp sprak me niet aan, en het verhaal ging maar door en door over hoe de vrouw zich inbeeldde haar baby toch nog tot leven te kunnen wekken of te hebben verwekt, zonder dat er verder veel ontwikkeling was. Als spanningsboog dacht ik zelf te zien dat uiteindelijk duidelijk zou worden hoe de vrouw haar kindje door eigen schuld/toedoen/nalaten had verloren, maar die verwachting werd niet ingelost.

Wat ik ronduit irritant vond was dat Olde Heuvelt af en toe rijm toepast in zijn proza. Ik vroeg me vrij lang af of dat toeval was, maar soms gebruikt Olde Heuvelt zulke ongebruikelijke formuleringen dat ik tot de conclusie kwam dat de rijmelarij opzet moest zijn. Op mij had dat het vervelende effect dat ik de zinnen ‘ritmisch’ ging lezen, meer op zoek naar het volgende rijmwoord (dat dan ineens weer uitbleef) dan lettend op de betekenis van het geschrevene.
Wat mij betreft dus een mislukt taalexperiment.

Als citaten alleen twee voorbeelden van deze rijmelarij:

“Ik besefte dat ik voor een grotere uitdaging stond. Alcohol, listerine en parfum waren niet opgewassen tegen de snelheid waarmee jij ontbond. Als mama je maar niet bleef bespuiten duwde het vrolijke festijn van de rotting na een halve dag alweer die zoete luchtjes naar buiten. Ik moest zinnen op een manier om je ondode weefsel voor langere tijd te conserveren. Bovendien was spuitverf op acrylbasis allerminst geschikt voor een beweeglijke baby: na een dag begon de hele boel al te schilferen en bladderde je af als een ordinaire strandpaal.”
(p. 64)

Na ‘stond/ontbond’ en ‘bespuiten/buiten’ las ik de volgende zin op zoek naar een woord dat zou rijmen op conserveren, maar dat komt niet.

“Hoe afschuwelijk het is in het ongewis van een donker graf onder de grond; ik kon me er geen voorstelling van maken! De pijn die mijn moederhart omwond was dan ook absoluut niet te genaken. Kon ik je maar de liefde geven waar jij zo naar moest snakken. Gevangen stond ik, achter het raam, met mijn vingers tegen het glas gekromd, tot Gilman ten slotte vroeg wat er toch was en dan snauwde ik hem iets onredelijks toe.”
(p. 71)

Hier eerst ‘grond/maken’ en ‘omwond/genaken’. Vooral door dat ‘genaken’ lijkt me dat dit geen toeval kan zijn: het is een bepaald ongebruikelijk woord. Maar ja, vervolgens geen rijm op ‘gekromd’…

Dit bericht werd geplaatst in Boek, Boek, uitgelezen, Boek, verslag en getagged met , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Plaats een reactie