Kassandra – Christa Wolf

Dit boek (1983; oorspronkelijke titel Kassandra; vertaling Tinke Davids; nawoord Margret Brügmann; 144 p.) is het tweede van Christa Wolf dat ik las, en een stuk dunner en gelukkig ook veel makkelijker leesbaar dan het eerste, Stad der Engelen.

Herkenbaar uit dat boek vond ik de wat stream-of-consciousness-achtige stijl en de filosofisch getinte ‘mijmeringen’ die ook in Kassandra voorkomen en ook dit boek niet écht makkelijk maken. Maar daarbuiten bevat dit boek een weliswaar nogal fragmentarisch verteld maar vlot en aansprekend geschreven verhaal over (gebeurtenissen die leidden tot) de Trojaanse oorlog, zoals gezien door de ogen van Kassandra, een van de dochters van de Trojaanse koning Priamus en de onheilsprofetes wiens voorspellingen niet worden geloofd.

Het verhaal gaat, denk ik, grotendeels terug op de Ilias van Homerus, althans: veel van degenen die op deze pagina als hoofdpersonen van de Ilias worden aangemerkt komen ook in het boek van Wolf voor. Zij geeft daarbij wel haar eigen draai aan het verhaal. Zo kiest ze ervoor het verhaal te vertellen vanuit het vrouwelijke perspectief van Kassandra en heeft die in het boek een (min of meer platonische) liefdesrelatie met Aeneas. Daarnaast heeft in het boek de schaking van Helena door Paris – die de aanleiding vormt voor de Grieken om Troje de oorlog te verklaren – weliswaar plaatsgevonden, maar er niet toe geleid dat Paris Helena naar Troje heeft gebracht. Dit wordt echter geheim gehouden door het Trojaanse hof, terwijl Kassandra wil dat de Grieken ervan op de hoogte worden gesteld omdat ze meent dat die de oorlog zullen stoppen zodra ze weten dat ze Helena niet in Troje zullen terugvinden.

Een paar citaten:

In het boek kijkt Kassandra terug op haar leven, kort voordat ze – naar ze weet – als gevangene van Agamemnon onthoofd zal worden. Ze probeert haar laatste uren ook tot zelfinzicht te komen, zoals hier, over de vraag waarom ze zieneres wilde worden:

“Meer dan alle anderen had ik recht op weten gehad. Om hen te straffen moest ik in de toekomst meer weten dan zij. Priesters worden om macht te verwerven? Goden. Zo ver hebt ge me moeten drijven om deze eenvoudige zin uit mij te persen. Wat hebben de woorden die mij aanvallen het moeilijk, tot op het laatst. Hoeveel sneller en gemakkelijker vergaat het woorden die voor anderen bedoeld zijn.”
(p. 53)

Bij de passage over hoe Achilles Troïlos, de jongste broer van Kassandra die de tempel van Apollo in gevlucht is, bij het altaar onthoofdt drong plotseling tot me door wat het woord ‘slachtoffer’ in de grond betekent:

“Toen spoot het mensenbloed over het altaar, gelijk anders het bloed uit het lijf van onze offerdieren. Het slachtoffer was Troïlos. De slachter, gruwzaam en vol lust loeiend, vluchtte weg. Achilleus de schoft.”
(p. 76)

En tot slot nog deze passage, waarin Kassandra de door de oorlog ontstane rollen van mannen en vrouwen verwoord:

“Wat toen gebeurde zie ik voor me alsof ik er zelf bij bij geweest. Achilleus de Griekse held verkracht de dode vrouw (Penthesileia, die hij zojuist gedood heeft, ML). De man die niet in staat was de levende lief te hebben, werpt zich, verder moordend, op zijn slachtoffer. En ik kreun. Waarom. Ze heeft het niet gevoeld. Wíj voelden het, wij vrouwen, allemaal. Hoe moet dat gaan wanneer dat om zich heen grijpt. De mannen die zwak zijn, opgeblazen tot helden, hebben ons nodig als slachtoffer om zichzelf nog enigszins te ervaren. Hoe moet dat gaan. Zelfs de Grieken voelden dat Achilleus hier te ver was gegaan. En zij gingen nóg verder, om hem te bestraffen: Ze sleurden de dode, om wie hij nu weeklaagde, met paarden over het slagveld en wierpen haar in de rivier. De vrouwen schenden om de man te straffen.”
(p. 121/122)

Dit bericht werd geplaatst in Boek, Boek, uitgelezen, Boek, verslag en getagged met , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Plaats een reactie