Circusnachten – Angela Carter

Dit boek kwam ik op het spoor omdat het één van de honderd boeken is uit Bowie’s boekenkast (waarover later meer) en daarin zo aansprekend werd behandeld dat ik het als extraatje meenam uit de bibliotheek, waar het bij de nieuwe aanwinsten lag.

Van Angela Carter had ik eerder nog nooit gehoord, maar ik ga beslist meer van haar opzoeken, want deze eerste beviel uitstekend: wat een bijzonder, leuk en goed geschreven boek (345 p., vertaling Leonoor Broeder) is dit! Wat betreft fantasierijkheid en originaliteit deed het me erg denken aan Jonathan Strange & Mr Norrell van Susanna Clarke, waar ik ruim tien jaar geleden ook zo van heb genoten – en helaas maar een beperkt verslag van heb.

Het verhaal gaat over de trapeze-artieste Fere. Een vreemde naam, maar dat is niet voor niets (en een goed gekozen vertaling van het Engelse Fevvers), want hij betekent ‘veren’ en komt uit de in platte taal uitgesproken uitroep ‘het lijken wel veren!’ Die kreet werd geslaakt door Lizzie, de voormalige hoer die Fere als baby heeft gevonden en haar verzorging op zich heeft genomen, toen ze ontdekte hoe de twee knobbels op Fere’s rug zich ontwikkelen: tot veren, inderdaad. Deze veren stellen Fere in staat om, nadat de hoerenkast waarin ze is opgegroeid moet worden opgedoekt, haar geld te verdienen als aerialiste. Maar dat wil niet zeggen dat ze ermee te koop loopt, want ze wil niet als anomalie worden gezien en behandeld:

“Ze zou voortaan geen uitzonderlijke vrouw meer zijn, niet meer de grootste aerialiste ter wereld, maar… een zonderling. Fantastisch, dat wel, maar een fantastisch monster, een voorbeeld van iemand die het menselijke voorrecht van vlees en bloed gemaakt te zijn ontzegd was, altijd het object van de toeschouwer, nooit het onderwerp van medeleven, een buitenissig schepsel, voor altijd vervreemd. Ze is het aan zichzelf verschuldigd een vrouw te blijven, dacht hij. Het is haar menselijke plicht. Als symbolische vrouw heeft ze betekenis, als anomalie niet.”
(p. 195)

Dus denken velen dat haar circusact een goed uitgevoerde truc is, omdat het natuurlijk helemaal niet kan dat ze echt vliegt.

Een van degenen die het zaakje niet vertrouwt is de Amerikaanse journalist Jack Walser. Hem treffen we aan het begin van het verhaal aan in de kleedkamer van Fere, die op dat moment optreedt in Londen. Walser neemt Fere een interview af in de hoop haar haar geheim te ontfutselen en eigenlijk dus: haar te ontmaskeren. Door wat Fere, in samenspraak met Lizzie, aan Jack vertelt komen we Fere’s turbulente levensgeschiedenis te weten. Daarbij wordt uiteraard het nodige heen en weer gesprongen in de tijd, en dat is knap gedaan, want desondanks is het verhaal prima te volgen, en het is slim, want het maakt het relaas op een aangename manier afwisselend.

Gedurende het interview raakt Walser steeds verder verwijderd van zijn doel om Fere te ontmaskeren en steeds meer in haar ban. Dat leidt ertoe dat hij besluit met het circusgezelschap mee te reizen naar Petersburg. Daartoe solliciteert hij bij de directeur, Kolonel Kearney, die zich daarbij, zoals in alles, laat adviseren door zijn varken Sybil. Hij krijgt een baantje waardoor hij zich kan vermommen: hij wordt clown.

Het tweede deel van het boek gaat over het verblijf van het circus in Petersburg. Het gaat niet alleen over Fere, Lizzie en Walser, maar ook over de andere circusartiesten, zoals de apenman, de sterke man, de clowns en de prinses met haar grote katten, waarvoor de kleine Mignon mooi zingt. En niet te vergeten over een groep chimpansees die een act heeft als ‘klasje’; een heel bijzondere groep, waarvan ik het erg jammer vond dat ze in het derde deel van het boek niet terugkeren. Maar ja, zo gaat het verhaal: in Petersburg doen zich dramatische ontwikkelingen voor waardoor de troep behoorlijk wordt uitgedund voordat ze de reis naar Japan, waar het volgende optreden zal zijn, kunnen ondernemen.

Die reis gaat door Siberië en wordt beschreven in het derde deel van het boek. Hier wordt het verhaal meer fantastisch, of zweverig, dan kleurrijk, wat ik een beetje jammer vond. De mogelijk metafysische ideeën die misschien in dit deel zijn opgenomen, spraken me wat minder aan. En, zoals gezegd, ik miste het min of meer onvoltooide lijntje met de chimpansees. Daarnaast raken de circusartiesten die nog over zijn elkaar in dit deel van het verhaal kwijt, wat meebrengt dat Walser pas een stuk verder in het verhaal terug komt en bovendien dat zijn persoonlijkheid nogal verandert. Ook dat vond ik jammer. Gelukkig betekent dit niet dat Fere en Walser elkaar niet hervinden, dus er komt een ‘eind goed, al goed’.
Althans: wat is de betekenis van wat Fere aan het slot van het verhaal met verbazing uitroept tegen haar Jack?

Citaten:

“Ze zweeg. Iets in de kamer, misschien de warmwaterleiding, bracht een metalig tokkelend geluid voort. Lizzie hoestte en schoof van de ene bil op de andere op haar krakende handtas. Fere bleef een poosje in gedachten verzonken en de wind woei rond de Big Ben terwijl de klok middernacht sloeg. Zo verloren en eenzaam was dat geluid dat Walser zich kon voorstellen dat de klok in een verlaten stad sloeg, waarvan zij de enige nog levende inwoners waren. Ondanks het feit dat hij geen man was met een sterke verbeeldingskracht, was zelfs hij gevoelig voor dit gruwelijke uur van de nacht waarop het donker ons nietig maakt.”
(p. 48)

Over de meisjes in de hoerenkast waartussen Fere opgroeit, die buiten werktijd door de hoerenmadam worden aangemoedigd om te leren:

“Maar nadat ze hun boeken opgeborgen hadden werden het gewoon arme meisjes die in hun bestaan moesten voorzien; want hoewel sommige klanten zouden zweren dat hoeren het voor hun plezier doen, heeft dat enkel tot doel hun eigen geweten te sussen, zodat ze zich minder dwaas voelen wanneer ze klinkende munt betalen voor genot dat in wezen niet bestaat behalve als het zonder vergoeding gegeven wordt – jazeker, wij wisten wel dat we slechts de simulacra verkochten. Geen enkele vrouw zou zich tot het vak wenden als ze daartoe niet door de economische nood gedwongen was, meneer.”
(p. 51)

Carter is een hele goede vertelster, wat onder meer blijkt uit haar woordkeuze: ze gebruikt af en toe (mij) onbekende woorden die goed passen bij de periode waarin het verhaal zich afspeelt (eind 19e eeuw), zoals het hierboven al genoemde aerialiste, en zoals hier, waar het gaat over hoe Fere gaapt:

“Fere gaapte met verbijsterende kracht, ze opende een knalrode muil, zo groot als die van een reuzenhaai, hapte naar genoeg lucht om een Montgolfier van de grond te krijgen, en rekte zich plotseling en overweldigend uit; ze rekte al haar spieren, als een kat, tot het leek of ze van plan was met haar reuzengestalte de hele spiegel, de hele ruimte op te vullen.”
(p. 66)

“Want niet zelden kiest men niet vrijwillig voor het clownsvak. Dikwijls, zie je, leggen we ons erop toe nadat al het andere mislukt is. Wanneer je onder die ondoorgrondelijke vermommingen van schmink zou kijken, zou je daar wellicht de gelaatstrekken aantreffen van hen die er ooit trots op waren zichtbaar te zijn. Daaronder bevindt zich de koorddanseres wier zenuwen het begeven hebben; de ruiter zonder zadel die een luchtsprong te veel heeft gemaakt; de jongleur wiens handen dusdanig beven, door drank of verdriet, dat hij niet meer bij machte is de ballen in de lucht te houden. En dan rest ons niets anders dan het witte masker van die arme Pierrot, dat de lachlust opwekt die ons anders ongevraagd wel ten deel gevallen zou zijn.
De lach van een kind is zuiver tot het voor het eerst om een clown lacht.”
(p. 145)

“Denk niet dat de Engelse schooljongen die door haar echtgenoot vermoord was nagelaten had Mignon het lied te leren dat al voor haar geboorte voor haar geschreven was; hoe zou hij dat hebben kunnen laten toen hij haar naam hoorde? Hij aarzelde in verrukking tussen de toonzetting van Liszt en die van Schubert. (…) Hier en daar knipperde een kattenooglid.
Mignons stem trilde, alsof haar eigen moed haar met ontzag vervulde, toen ze hun vroeg of ze dat land kenden. De katten roerden zich in het stro. Nee. Nee, het is nog te vroeg in de ochtend. Ken je het land waar de citroenbloesems bloeien? Ach, laat ons wat langer slapen. We hebben net gegeten! Ken je dat land waar de citroenbloesems bloeien, vroeg, smeekte Mignon, toen ze hun ogen open zag gaan, die ogen als kostbare vruchten.”
(p. 188)

Er zijn talloze redenen, veelal goede, waarom een vrouw haar man zou willen vermoorden; doodslag kan voor haar de enige manier zijn om nog een zweem van waardigheid te behouden in een tijd en een land waar vrouwen geacht worden bezit te zin, of, zoals de vergelijking van Tolstoj luidt, wijnflessen die gemakshalve kapotgegooid kunnen worden als de inhoud geconsumeerd is.”
(p. 251)

“‘En stel dat je de jonge Amerikaan vindt, wat ga je dan in godsnaam doen? Je kent toch de gebruikelijke slotscènes van de oude komedies waarin de geliefden van elkaar gescheiden worden, het ongeluk overwonnen wordt, avonturen tussen bannelingen en wilden beleefd worden? Het weerzien van ware geliefden eindigt altijd in een huwelijk.’
Fere bleef stilstaan.
‘Wat?’ zei ze.
‘Orlando neemt zijn Rosalinda in de armen. Zij zegt: “Ik geeft mezelf aan jou, want ik ben de jouwe.” Dat geldt ook voor de bankrekening van het meisje,’ voegde ze er snedig aan toe.
‘Maar het is onmogelijk dat ik mezelf zou geven,’ zei Fere. Ze drukte zich heel overwogen uit. ‘Mijn wezen, mijn eigen ik is uniek en ondeelbaar. Mezelf ter beschikking stellen voor het genoegen van een ander is één ding; ik zou dat zelfs belangeloos kunnen doen, uit dankbaarheid of omdat ik hoop daar plezier aan te beleven – en plezier is het enige dat ik verwacht van de jongen Amerikaan. Maar de essentie van mijzelf kan niet weggegeven of genomen worden, wat zou er anders overblijven?’
‘Wat je zegt,’ beaamde Lizzie mismoedig.” (p. 334)

Dit bericht werd geplaatst in Boek, Boek, uitgelezen, Boek, verslag en getagged met , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Plaats een reactie